De Kleine Bonte Specht
(Dendrocopos minor)
De Kleine Bonte Specht behoort tot de familie van de spechtvogels. De bijzonderste soorten zijn: de Grote Bonte Specht, de Middelste Bonte Specht, de Kleine Bonte Specht, de Goudspecht, de Zwartkopspecht, de Goudkopspecht, de Kuifspecht, de Witrugspecht, de Zwartrugdrieteenspecht, de Haarspecht…
Spechten zijn door hun aanpassing aan de klimmende leefwijze de gemakkelijkst te herkennen landvogels.
De Kleine Bonte Specht is nauwelijks groter dan een Spreeuw en daarmee de kleinste soort Europese Specht. Het is een verborgen levende vogel, die in onze streken vrij zeldzaam is en vooral in gemengd loofbos met veel oude bomen voorkomt.
Kenmerken: de vogels zijn te herkennen aan hun zwart verenkleed met op de rug horizontale witte strepen. Het mannetje heeft een rode kruin; het wijfje een bruinwitte. Ze zijn niet schuw, tenminste ze vliegen niet gauw weg. De roep klinkt als “kie-kie-kie”, de toon is hoog, zwak en fijntjes. Zo nu en dan wordt het geluid meerdere malen achter elkaar herhaald, vooral als de vogel aan een boom gaat hangen, nadat hij een eindje gevlogen heeft. Hij schreeuwt veel bij mooi weer, het meest in de lente tijdens de paartijd.
De snavel heeft een dubbele rol. Allereerst is het een doeltreffend werktuig – een echte houtschaar - waarmee de vogel zijn nest uitholt in het zachte brokkelige hout van een dode boom. Tevens gebruikt hij zijn bek om te “roffelen”. Elke roffel is gewoonlijk zachter en duurt langer dan die van de Grote Bonte Specht.
Habitat: de Kleine Bonte Specht leeft in kruinen van gemengde loofbomen, ook in boomgaarden en parken met oude bomen. Hij is vrij klein van gestalte, waardoor hij moeilijk waar te nemen is. Hij verlaat bijna nooit de boomtoppen en gaat van de ene tak naar de andere, terwijl hij daarbij de uiteinden van de dunste twijgen en het dode hout onderzoekt.
Voeding: meestal voedt hij zich met insecten, spinnen, zaden en bessen. Hij zoekt zijn voedsel vooral in en aan de bomen.
Voortplanting: Tijdens de balts vliegt het mannetje als een nachtvlinder van boom tot boom en soms laat hij zich als een parachute vanuit de boomtop naar beneden vallen,
waarbij hij de tekening van de bovenvleugels aan het vrouwtje toont.
Van maart tot mei is het zeer rumoerig in het territorium van de vogel. Luide schallende roffels – aan de lengte van de afzonderlijke roffels en hun tussenpozen kunnen de Spechten hun soortgenoten herkennen – klinken over de omgeving.
Hij is bij ons wel een schaars voorkomende broedvogel. In gematigde streken wordt slechts 1 maal gebroed, in warmere oorden soms tweemaal. Hij maakt gewoonlijk in elke broedperiode een nieuw broedhol. Dit is 10 à 18 cm diep en 10 à 12 cm breed, terwijl het vlieggat een doorsnede heeft van ongeveer 32 mm. Het hol wordt aangelegd in zachte loofbomen, zelfs tot op 20 m hoogte. Het legsel telt 5 of 6 glanzend witte eieren, die een lengte van 21 mm en een buikdikte van 15 mm hebben. Het broeden is grotendeels de taak van het mannetje, al wisselen de partners elkaar overdag wel af.
’s Nachts zit het mannetje op de eieren. Na een broedtijd van 12 dagen komen de jongen uit, die dan 18 à 20 dagen in het hol verzorgd worden.
Buiten de voortplantingstijd hebben mannetjes en wijfjes gescheiden territoria of leven zij tenminste elk in hun eigen deel van het gebied waar zij actief zijn. Komen zij overdag te dicht bij elkaar, dan ontstaan er weldra gevechten. Zelfs in de broedtijd blijft er tussen de partners steeds een agressieve spanning bestaan, zo zelfs dat wanneer de ene vogel de nestboom aanvliegt, de andere terstond naar buiten komt en wegvlucht.
Voorkomen: ’s winters zwerft de Kleine Bonte Specht over grote afstanden rond, soms als aanvoerder van troepen mezen, door uitgestrekte hooggelegen bosgebieden. Bij ons worden ze in een gering aantal aangetroffen ( minder dan 500 koppels). Dit vindt zijn reden in het feit dat om te overleven één enkel koppel behoefte heeft aan een uitgebreid territorium. In een gebied van tachtig vierkante kilometer werden slechts 5 koppels aangetroffen.